GGiN: Zeg mij, waarheen gaat gij?

Gepubliceerd op 27 april 2021 om 11:55

Al eerder vroegen wij hier aandacht voor de ontwikkelingen die zich voordoen bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Ik aarzelde toen niet om te spreken van een ontwikkeling die op gespannen voet staat met het kerkelijk fundament waarop deze gemeenten zich in 1953 verenigden. We kunnen, zo schreef ik, vandaag niet meer om de vraag heen of de Gereformeerde Gemeenten zich nog steeds in de lijn van dr. Steenblok bevinden.[1]

De kern waar het hier om gaat, is de acceptatie van bepaalde theologische opvattingen van de ‘Marrow-men’. En meer in het bijzonder de karakteristieke zienswijze dat er in theologisch opzicht sprake zou zijn van een ‘recht van toegang’ en een ‘recht van bezit’.[2] 

De vraag is of de Gereformeerde Gemeenten zich nog steeds in de lijn van dr. C. Steenblok bevinden

Hieronder een signaal dat eveneens te denken geeft.

De Tabernakeldienst.

Als regel om de week verschijnt een bijdrage van ds. J. Roos in ‘De Wachter Sions’ over de ‘Tabernakeldienst’. Zijn eerste bijdrage hierover is te lezen in de 57e jrg. nr. 10, verschenen op 5 november 2009.  In deze eerste bijdrage laat ds. Roos weten: Als we een begin willen maken met het overdenken van de rijke betekenis van de tabernakeldienst, dan willen we eerlijk bekennen dat we dit met schroom doen.

Er is al veel over deze dienst geschreven, en we kunnen niet in de schaduw staan van degenen die hierover uitleg hebben gegeven.[3] Toch voelen we ons gedrongen om hierbij stil te staan, wat ons ook vrijmoedigheid gaf om met Gods hulp hieraan te beginnen.”

Ruim elf jaar later, op 8 april 2021, verscheen de Tabernakeldienst nr. 257. Als regel toegespitst op de schaduwachtige, de symbolische betekenis waarmee de Tabernakel de aanwezigheid Gods uitdrukte voor het volk van Israël op hun reis door de woestijn. Soms ook met uitweidingen waarin geestelijke lessen worden getrokken voor de kerk in de woeste wildernis van het leven in onze tijd. Worden al deze bijdragen met aandacht gelezen, wordt er grondig kennis van genomen en waar nodig ook kritisch bezien? Ik kom nog weleens mensen tegen die het allemaal wel geloven. Hoe dan ook, recent trof ik zo’n uitweiding aan die onze aandacht meer dan waard is.[4]

Ds. Roos bracht in die passage het volgende tot uitdrukking: “We geloven dat er velen van Gods volk in duisternis verkeren door meer te staan naar de bewuste vergeving van zonde dan naar een levend geloof. Veelzeggend is de uitdrukking van Andrew Gray: 'Het is een grote dwaling van velen, dat zij meer staan naar de verzekering van een bewust aandeel in de vergeving van zonden, dan naar een levende oefening des geloofs.' We hebben verschillenden onder Gods volk gekend die ons vertelden hoe Christus waarde voor hun ziel had gekregen, en er direct op lieten volgen: 'maar ik kan er niet mee sterven, want ik moet met God verzoend worden.' We geloven niet dat dit de heilige bedoeling van Gods Geest is. Het geloof twijfelt niet en duldt ook niet dat de vlam van liefde door ongeloofstaal wordt uitgedoofd. Het gevolg was dat zij zichzelf in diepe duisternis en op de zeef van satan brachten! We raden u aan de Heere te smeken om een levend geloof in Christus te ontvangen. Dit geloof richt zich op Christus en Zijn Middelaarswerk. Smeek daarom om vermeerdering van uw geloof en u zult u dicht bij Christus houden en Hem met beide armen omhelzen. Och, kon ik zwakgelovigen Christus zo voorstellen, dat u Hem door een levend geloof mocht liefhebben en door Hem tot God te gaan! (Hebr. 7:25). Kon ik mijn onbekeerde medereiziger recht jaloers op Christus” maken. God geve het u, jullie uit genade!

Ds. Andrew Gray (1633-1656) was een Schotse puritein. Dr. A. de Reuver verwees naar de gloedvolle prediking van deze al op 22 jarige leeftijd overleden predikant. Kenmerkend voor die prediking waren de bevrijdende klanken, met name voor mensen die hunkerden naar de verzoening met God, maar die de weg naar Christus door allerlei slagbomen geblokkeerd zagen. In deze preken werden de blokkades weggenomen en een geopende weg verklaard.

"Dit gaf toendertijd de prediking van Schotten als Gray en de Erskines een extra actualiteit", aldus dr. De Reuver.[5]

Ter linkerzijde de Glasgow Cathedral, waar ds. Gray zijn preken ten  gehore bracht.

De grote dwaling van velen.

Allereerst iets over de uitdrukking van Andrew Gray: 'Het is een grote dwaling van velen, dat zij meer staan naar de verzekering van een bewust aandeel in de vergeving van zonden, dan naar een levende oefening des geloofs.' De vindplaats van het citaat wordt niet vermeld. De context kan dus geen duidelijkheid verschaffen. De tegenstelling is dan ook niet helder. Hoe kan hier sprake zijn van een grote dwaling? Een levende oefening van het geloof kan toch betrekking  hebben op en doen uitzien naar de zekerheid van een bewust aandeel in de vergeving der zonden?  De Heilige Schrift roept Gods kinderen toch op om zich te benaarstigen hun roeping en verkiezing vast te maken?[6] Wil ds. Roos dit echt ontraden omdat velen van Gods volk daardoor in duisternis verkeren? Ik laat dit verder nu maar rusten.

De grote vergissing.

Waar het mij hier met name omgaat, is het feit dat ds. Roos een toch wel bedenkelijke vergissing maakt. Andrew Gray beklemtoont het grote belang van ‘een levende oefening des geloofs’. Ds. Roos gaat daaraan voorbij en beklemtoont de noodzaak om meer te staan naar ‘een levend geloof’: “We geloven dat er velen van Gods volk in duisternis verkeren door meer te staan naar de bewuste vergeving van zonde dan naar een levend geloof.”

Maar wat verstaat de Barneveldse predikant dan onder een ‘levend geloof’? Wat is een ‘levend geloof’...

a. dat niet doet uitzien naar de verzekering van een                          bewust aandeel in de vergeving van zonde;

b. dat daarmee voorkomt dat velen van Gods kinderen in               duisternis komen te verkeren.

Hoe noodzakelijk is het toch om steeds weer zorgvuldig te separeren!

Weliswaar zijn vanuit andere bronnen een historisch,  een tijd- en een wondergeloof, elk in hun eigen betekenis als 'levend geloof' aan te merken. Ongetwijfeld zal hier met dat ‘levend geloof’ echter het ‘waar, zaligmakend geloof’ worden bedoeld. Maar dat geloof is toch zeker altijd een 'levend geloof', ook al is het niet in de oefening? En met dat 'levend geloof' kunnen Gods kinderen uit en van zichzelf allerminst in geestelijk opzicht hogerop komen. En ze willen dat ook niet. Liever vinden zij in duisternis en donkerheid hun weg om in stilheid hun hoop en verwachting op God te stellen.

Zeker, er is een godsdienst die zulke arme, in donkerheid levende tobbers oproepen om met een zogenaamd ‘levend geloof’ te delen in de blijdschap van het Evangelie. Onder de druk van ‘geloofsplicht’ en aangemoedigd door een ruim aanbod van genade ligt ‘levend geloof’ binnen handbereik. Maar Gods kinderen houden zich daar afzijdig van. Al te zeer zijn zij doordrongen van het gevaar om met een vermeend recht van toegang zich allerlei beloften toe te eigenen. Van zo’n ‘levend geloof’ moeten zij niets hebben. Met een geschonken waar, zaligmakend geloof zien zij uit naar levende geloofsoefeningen en hebben in hun bedelaarsgestalte niet de minste behoefte om zich in evangelische blijdschap een hoog-geestelijke status aan te meten.

In duisternis worden Gods kinderen tot het Licht geleid

We hebben verschillenden onder Gods volk gekend,” aldus ds. J. Roos, “die ons vertelden hoe Christus waarde voor hun ziel had gekregen, en er direct op lieten volgen: 'maar ik kan er niet mee sterven, want ik moet met God verzoend worden.”

Inderdaad, aan zichzelf ontdekt, wordt Gods ware volk eerlijk gemaakt, eerlijk voor God, eerlijk voor zichzelf en eerlijk voor hun naaste medestanders. En zo moeten ze nogal eens in duisternis hun weg gaan. Ds Roos kan zich hierin echter niet vinden: “We geloven niet dat dit de heilige bedoeling van Gods Geest is”. Maar waarop stoelt hij zijn geloof?

Terecht merkte ds. Roos op dat het geloof niet twijfelt. Maar de ware gelovige twijfelt menigmaal. In Christus Jezus ligt echter het ware geloof vast en is het krachtig want het is door de liefde werkende.[7] Hoe hoog de golven zich ook mogen opheffen, hoe diep de duisternis ook mag zijn als Gods kind op de zeef van satan worden uitgeschud, de zekerheid van zijn geloof ligt vast in Christus, want Hij bidt voor al Zijn volk dat hun geloof niet zal ophouden.[8] Het komt er echter op aan dat zij, wandelend in diepe duisternis, uit die Volheid bediend mogen worden

We kunnen niet ernstig genoeg worden gewaarschuwd voor het ‘levende’ geloof dat vrijmoedige, assertieve mensen op grond van een ruim Evangelie als  blijmoedige christenen door het leven doet gaan. Zij weten van geen donkerheid en duisternis. Hoog-geestelijk als zij zijn weten zij hun oude mens er onder te houden. De verschrikkingen van de zonde zijn zij voor eens en altijd te boven. Aanvechtingen door de vorst der duisternis zijn hun vreemd.

Gods ware volk weet er echter van hoezeer de oude mens der zonde de overhand kan hebben. Ze zien dan geen uitkomst meer en worden in diepe duisternis op de zeef van satan gebracht. Hoe klinkt hun geroep dan uit diepten van ellende in liefde tot God of Hij heil wil zenden.

Waarom wordt voor de vragen op dit terrein niet naar Gods Woord verwezen? De Heilige Schrift laat immers zo duidelijk weten: “Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des HEEREN en steune op Zijn God.”[9] ‘Ook al leeft hij in ellende’, zo merken de kanttekeningen hierbij op, ‘hij verlate zich op dien God, Die een genadeverbond met hem heeft opgericht.

En dan gaat het erom dat wij kennis krijgen aan het Hoofd van het genadeverbond en de Christus kennen als onze Verlosser en Zaligmaker, als onze schuldovernemende Borg.

Vervolgens laat ook de Heidelberger Catechismus er geen misverstand over bestaan: “Óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben dat tot hun zaligheid van node is.[10] Ook een bewust aandeel in de vergeving van zonde.

Hoe helder wisten de oudvaders dit toe te passen: “Ziet zo gaat het (….) met tedere zwakgelovige christenen, als de Heere eens voor een tijd uit hun ogen en harten, met zijn gevoelige tegenwoordigheid geweken is; en hoeveel verkeerdheid zich ook in hun handel ontdekt, nochtans, de Heere verdraagt hen dewijl Hij weet, dat zij Hem oprecht liefhebben en zich vroeg opmaken om Hem te zoeken, en dat geen wereld of zonden hen enigszins behagen kan: daarom behandelt de Heere hen ook zachtelijk en met veel ontferming en mededogen en openbaart Zichzelven weder terstond aan hen, omdat Hij hun bitter schreien en kermen niet kan dragen.”[11]

Zouden dezulken niet uitzien naar levende geloofsoefeningen om van hun aandeel in Christus verzekerd te zijn?

De leer die vanouds in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland is geleerd, is hiermee ook volledig in overeenstemming’ geweest. In dit verband wil ik graag even ds. G.H. Kersten (1882-1948) aan het woord laten:

Ds. G.H. Kersten

(1882-1948)

Vooral in deze donkere dagen, waarin de onderscheiding van de geestelijke weldaden meer en meer zoek raak, is het wel nodig nauwkeurig acht te geven op hetgeen God werkt in de rechtvaardigmaking van Zijn volk door het geloof; niet om de kleinen in de genade neer te slaan, maar om hen te meer heilig verlangend te maken naar de weldaden, die God in Christus Zijn volk geschonken heeft en door het geloof bewust deelachtig maakt.

Zou uw hart naar die weldaad niet uitgaan, bekommerd volk van God, dat zo menigmaal als schuldig aan Gods recht, geen grond vindt om te rusten? Zoek toch door het geloof Christus te kennen.

Sta toch naar de vrijspraak des Vaders. [12]

Hoe zuiver weet ook ds. F. Mallan (1925-2010) onder woorden te brengen waar het hier omgaat. Het wordt voor hoogmoed versleten, aldus ds. Mallan, 

als er nog zijn die er zich om bekommeren om met God verzoend te mogen worden en om zekerheid voor hun ziel te mogen vinden wat hun staat voor de eeuwigheid betreft. Maar dat dat grote zaken zijn waar of ze naar staan, dat behoeft ge tegen dat volk niet te zeggen, want dat weten ze zelf ook wel. Maar ze kunnen het toch met niet minder doen. Ze leren er wel wat van dat ze door de zonde de minste bewijzen van Gods gunst en goedertierenheid onwaardig zijn. En ze erkennen het dan ook wel dat het oneindig groot zal wezen als God hun die zaak zou willen schenken waar dat hun ziel bij tijden en ogenblikken met een reikhalzend verlangen naar uit kan zien. 

Maar ze hebben toch voor hun ziel niet minder nodig dan de vergeving van hun schuld en de wassing en reiniging door het  bloed van Christus en om weer in die gemeenschap Gods gesteld te worden waar ze uit gevallen zijn.

Ds. F. Mallan

(1925-2010)

 Daar zien ze het volle heil in liggen en naar dat heil zijn hun ogen wel eens bezweken van verlangen. En vanwege de grootheid van de zaak durven ze het menigmaal ook niet te  begeren als ze op  zichzelf zien. Maar zij juist die tot hen zeggen dat ze niet naar zulke grote zaken mogen staan, hebben nog nooit de grootheid van de zaak gezien. Maar ze zijn ook nooit recht aan de grootheid van de breuk ontdekt geworden die door de zonde geslagen is. Als dat waar was, dan zouden ze wel zien dat we het toch met niet minder kunnen doen.”[13]

Onlangs las ik over een tweetal begenadigden die zich niet hoog-bevindelijk boven anderen wilden verheffen, maar in nederigheid en ootmoed hun weg mochten gaan. De ene woonde in de Donkersteeg nr. 13 te Vlaardingen. Hij stelde zich voor als ‘Hopende’. De andere woonde in de Kreupelstraat.  ‘Uitziende’ was zijn naam, want hij leefde in duisternis, maar hij mocht uitzien naar het Licht.

Toen zij elkaar leerden kennen, mochten ze van hart tot hart met elkaar spreken. En ze deelden hun heimwee omdat ze nauwelijks nog werden verstaan of begrepen. ‘Het is’, zo verklaarden ze zichzelf aan elkaar, ‘over het algemeen een opgetogen en met zichzelf ingenomen christendom geworden, dat van het arme leven niets verstaat, maar rijk en verrijkt is en geens dings gebrek heeft.’ [14]

Het heeft er veel van weg dat het er onder ons bepaald niet beter voorstaat.

De grote vraag

Bij het afsluiten van dit artikel ontving ik van een van mijn meelezende correctors een kernachtige samenvatting. Uit deze tekst blijkt, zo gaf hij aan, dat er mogelijk sprake is van een tweestromenland. Enerzijds een lijn van ds. A. Gray naar ds. J. Roos. Anderzijds de lijn die karakteristiek is voor de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, te weten die van ds. G. H. Kersten en ds. F. Mallan. Kernachtiger kan de samenvatting niet zijn.

En tegen die achtergrond dringt de grote vraag zich op: GGiN, zeg mij, waarheen gaat gij?

 

Noten:

[1] GGiN: ‘Let op Uw Saeck’, gepubliceerd op deze site d.d. 28 augustus 2020

[2] GGiN – Wet en Evangelie – De Gereformeerde Gemeenten en de prediking van Gods Woord 2019 – blz. 72 e.v.

[3] Een belangwekkende bron is bijvoorbeeld  John Gill's Exposition of the Bible

[4] De Wachter Sions 68e jrg. nr. 29,  2021-03-18  -  Ds. J. Roos, De Tabernakeldienst (254).docx

[5] RD 19 september 2019, Dr. A. de Reuver: Prediking Andrew Gray hemelbericht dat de tijd verduurt

[6] 2 Petrus 1:10

[7] Galaten 5:6

[8] Lukas 22:32

[9] Jesaja 55:10

[10] Heidelbergse Catechismus, Zondag 11, antw. 30 

[11] Drietal nagelaten Predikatiën van ds. Theodorus van der Groe 1859: Johannes 20 vs 11-18 pag. 18 en 19

[12] Ds. G.H. Kersten, De Heidelbergse Catechismus, 5e druk, blz. 255 

[13] Ds. F. Mallan, Uit het zieleleven, 1974, blz. 317

[14] Ds. F. Mallan, Openbaring van Johannes, deel 1, 2e druk 1995 blz. 9 - 21